Dit jaar bestaat Fu Manchu dertig jaar. De band uit het immer zonnige Californië zou eigenlijk begin maart het jubileum inluiden met een wereldtournee onder de noemer Fu30, maar wegens COVID-19 liep dat anders en zijn inmiddels alle data verplaatst naar volgend jaar. Gelukkig kan de band nog wel in de feestvreugde delen door het uitbrengen van drie EP’s, welke speciaal voor het jubileum zijn opgenomen. Op iedere 10-inch zal een cover en twee originelen te vinden zijn. Fu30, pt.1 is onlangs verschenen; de volgende delen worden in augustus en december verwacht. Zanger/gitarist en oprichter Scott Hill heeft net als velen sinds het ‘huisarrest’ allerlei klusjes in en om het huis gedaan. Zo is zijn garage weer spik en span, is zijn verzameling posters en flyers van al zijn favoriete hardcore/punkbands netjes gesorteerd en zijn deze in mappen gestoken. Verder vindt hij het jammer dat nèt nu het weer aangenamer is geworden hij niet kan gaan surfen, dus dan maar een interview over zijn andere liefde: muziek en met name de carrière van Fu Manchu.
Door Wouter Hommel
Drie decennia lang bestookt het kwartet – dat verder bestaat uit bassist Brad Davis, gitarist Bob Balch en drummer Scott Reeder – de wereld met hun unieke geluid: de fuzz-gitaren en de groove van de jaren zeventig, gecombineerd met de agressieve benadering van hardcore/punk van de jaren tachtig. Een stijl die uiteindelijk tot ‘stonerrock’ gedoopt werd. De teksten gaan nog altijd over muscle cars, vintage busjes, skateboarden, surfen en B-films. De band heeft zich nooit gek laten maken door de modegrillen van de muziekindustrie en is steevast zijn eigen koers blijven varen. NMTH blikt samen met Scott terug op het prille begin van zijn muzikale ontwikkeling tot aan de uitverkochte headlinershows en alles daartussenin.
Beluister tijdens het lezen van het interview met Scott deel 1 van het Fu30 trio:
I – Van vaders lp’s tot Virulence
Wanneer kwam jij voor het eerst in aanraking met muziek, Scott?
“Ik moet een jaar of acht/negen zijn geweest, denk ik… Mijn vader had altijd muziek van Blue Cheer, ZZ Top, Foghat en Elvis opstaan, waar ik geen fan van ben, overigens. Dat hoorde ik dus continu en zo is het voor mij eigenlijk begonnen. Ik keek dan naar de albumhoezen en was gefascineerd door het artwork wat daarop stond, gewoon omdat mijn vader daarnaar luisterde en ik dus ook. Een vriend van mijn leeftijd die naast mij woonde had een tien jaar oudere broer – dit zal halverwege de jaren zeventig geweest zijn – en die broer had een grote Dodge Challenger muscle car met op de zijkant heel mooi Highway Star geairbrusht. Ik was diep onder de indruk en vroeg mij af wat dat betekende en mijn maat zei dat dat een nummer van Deep Purple was. Zijn oudere broer wilde natuurlijk niets met ons te maken hebben, maar wij zeurden net zo lang totdat hij dat nummer zou draaien. Hij had ook nog platen van Kiss en al dat soort jaren zeventig bands. Zo is het balletje echt gaan rollen. Een andere oudere buurjongen was weg van surfen en wij woonden vlakbij het strand. Dus dat was het begin zo’n beetje: samen naar auto’s kijken, Deep Purple luisteren en surfen.”
Wilde je toen al meteen gitaar gaan spelen?
“Nee, dat kwam wat later, zo rond 1981. Ik begon het jaar daarvoor naar hardcore/punk te luisteren en dat was het voor mij. Al mijn rock-lp’s verdwenen in de kast en vanaf toen was het enkel hardcore/punk dat op mijn draaitafel terecht kwam, haha. Ik ging naar shows van bands als Circle Jerks, Adolescents en Black Flag – wat trouwens mijn favoriete band ooit is – en de gitaristen trokken de meeste aandacht. Ik bestudeerde alles, keek hoe zij het deden: van het omdoen van een gitaar, het stemmen, tot het instellen van de versterkers. Begin jaren tachtig was er nog geen internet om tabs of lessen te raadplegen, dus heb ik alles aangeleerd door vooral te kijken hoe mijn voorbeelden het deden. Uiteindelijk wilde ik dus ook mijn eigen band beginnen en dat heb ik gedaan.”
En dat was Virulence?
“Ja, begin 1985 wilde ik samen met een maat van mij een hardcoreband beginnen en alleen maar snelle nummers maken, alleen konden wij nog nauwelijks spelen. Dus ging het zo van: ‘wat nou als ik de gitaar doe en jij de zang?’ Dat vond hij prima en wij zijn gelijk andere vrienden gaan vragen voor drums en bas, zoals bijna iedere band dat doet. Na verloop van tijd hadden wij zo’n acht à negen nummers – zo rond de zomer van ’85 zal dat geweest zijn – en toen zagen wij een keer een show van een band die Bl’ast! heette, vijf gasten met een geluid dat veel weg had van Damaged-era Black Flag en SSD. Tot aan die show wilden wij een band zijn met alleen maar snelle nummers, maar toen zij het podium opkwamen werden wij compleet weggeblazen. De combinatie van snelle, zware, doomy stukken en tempowisselingen in hun muziek was echt een openbaring voor ons. Sindsdien wilden wij ook zo klinken en al snel waren wij in de ban van het latere werk van Black Flag, Melvins, Swans, en Gore, een instrumentale band uit Nederland. Vanuit daar ontdekten wij onder andere Soundgarden, Tad, Mudhoney, Monster Magnet en vroege White Zombie. Dus gingen wij langzamer en zwaarder spelen, haha.”
Na een demo en één langspeler If This Isn’t A Dream… (1989) besluit zanger Ken Pucci te stoppen en neemt Glenn Chivens het van hem over. Samen met de wissel en de verandering van het geluid (stonerrock) wordt er ook voor een nieuwe naam gekozen: Fu Manchu is een feit. Een single en een personeelswissel later heeft de band ondertussen een deal bij het obscure Bong Load Records te pakken en is er in Eddie Glass een nieuwe sologitarist gevonden.
II – De eerste drie albums
Hoe zijn jullie aan Brant Bjork (Kyuss) gekomen om No One Rides For Free (1994) te produceren?
“Ik denk dat wij Brant zo rond 1990 – toen wij net met Fu Manchu waren begonnen – hebben leren kennen via een gezamenlijke vriend van ons. Hij woonde in de woestijn en wij woonden aan het strand, wat zo’n twee uur van elkaar ligt. Enfin, er was dus een feestje bij die gezamenlijke vriend waar Ruben (Romano, toenmalige drummer) en ik naartoe gingen en die vriend zei dat wij echt Brant van Sons Of Kyuss moesten ontmoeten. Zo gezegd, zo gedaan en wij wisselden de muziek van onze bands aan elkaar uit, werden vrienden en deden een heleboel shows samen. Op een gegeven moment vroeg Brant of hij ons zou mogen opnemen als wij de studio in zouden gaan. Wij hadden zoiets van: ‘goed idee, doen!’”
Hebben jullie het live opgenomen?
“Het zit zo: wij hadden tot 1993 alleen nog maar een paar singles uitgebracht en een vertegenwoordiger van Columbia Records kwam toen een keer kijken bij een van onze shows. Achteraf meldde hij dat hij ons graag de studio in wilde hebben om wat nieuwer materiaal te horen. Wij zo van: ‘Echt!? Colombia Records heeft interesse in ons? Cool!’ Dus kregen wij een budget mee en zijn wij de studio ingedoken. Een vriend van ons had er één aan huis en ik denk dat wij allemaal in dezelfde ruimte alles op hebben genomen. Ik weet het niet helemaal zeker meer, maar wij spelen sowieso altijd alles gezamenlijk live in op iedere opname die wij doen.”
En dat was de eerste uitgave voor Bong Load Records (waar ook Beck onder contract stond), toch? Hoe zijn jullie bij hen terecht gekomen?
“Wij speelden veel in Los Angeles toentertijd en de mensen van Bong Load Records kwamen kijken en vroegen ons naderhand of wij niet met hen een single wilden doen. Wij hadden al vier of vijf singles gedaan en waren meer te porren voor een langspeler. Uiteindelijk gingen zij daarmee akkoord en Columbia Records had ons al laten weten, dat wat wij op hadden genomen misschien toch niet iets voor hen was. Dat wisten wij al lang, haha! Dus zaten wij met acht nummers opgenomen, gemixt en betaald door Columbia die wij mooi voor Bong Load konden gebruiken. Zo is No One Rides For Free tot stand gekomen. Het grappige is dat Beck nog net voor ons zijn single Loser had uitgebracht en dat werd een wereldhit. Sowieso had Bong Load tegen die tijd een puik roster met bands als The Obsessed, Wool en Fatso Jetson.”
Wat gebeurde er na het uitkomen van jullie debuut?
“Na No One Rides For Free besloot bassist Mark Abshire, die al tijdens Virulence meedeed, om te stoppen. Wij kwamen, wederom via een gezamenlijke vriend, bij Brad Davis uit. Hij woonde ook nog eens bij ons in de buurt, maar hij was eigenlijk gitarist. Toen wij met elkaar belden, liet ik dus vallen dat wij een bassist zochten en hij wilde het wel een kans geven. Het materiaal voor de tweede plaat Daredevil was al zo goed als geschreven en we hadden alles op een 4-sporenrecorder opgenomen en gaven die demo aan Brad om te oefenen. Bij de eerste repetitie was het meteen raak: hij wist alles te spelen en ook nog eens voor de eerste keer als bassist. Dat maakte wel indruk op ons en wij vroegen meteen of hij permanent bij ons wilde komen spelen. Gelukkig wilde hij dat en nu is hij er nog steeds. Daarna hebben wij Daredevil opgenomen en dat was tevens de laatste voor Bong Load. Wij gingen toen ook voor de eerste keer op tournee door de VS en Canada als support van Monster Magnet – zij hadden net Dopes To Infinity uitgebracht – en dat was echt gaaf om te doen.”
Het interview vervolgt na de video Tilt van het album Daredevil (1995)
Hoe zijn jullie bij Mammoth Records terecht gekomen?
“Wij werden steeds bekender in LA en het grote Atlantic Records liet weten interesse in ons te hebben, maar wij zagen een major label echt niet zitten voor onze band: bang dat wij snel gedropt zouden worden, enzovoorts. Vervolgens lieten wij iemand van Atlantic weten wat onze zorgen waren en toen kwamen zij met het idee om ons bij hun sub-label Mammoth Records onder te brengen. Daar hadden wij wel oren naar en zij waren fan van ons, dus tekenden wij bij hen. Na het opnemen en uitkomen van In Search Of… (1996) zei Mammoth dat wij onze paspoorten moesten pakken en naar Europa konden voor een tournee met Deftones. Daarna met Clutch kriskras door Amerika… Te gekke tijden.”
Het vele toeren veroorzaakt spanningen binnen de gelederen, waardoor Brad en Scott het steeds minder kunnen vinden met Eddie en Ruben. Daarnaast is er een discussie ontstaan over de stijl: Eddie wil meer garagerock in het geluid verwerken, terwijl Scott juist een zwaarder en agressiever geluid voor ogen heeft. Daarop besluiten de heren ieder hun eigen weg te gaan. Eddie en Ruben richten samen met oud-bassist Mark Abshire de band Nebula op. Brad en Scott behouden de naam en gaan op zoek naar een nieuwe drummer.
III – De gouden jaren
Toen zaten jullie zonder drummer én zonder sologitarist. Hoe zijn jullie te werk gegaan?
“Na het vertrek van Eddie en Ruben hebben wij vrijwel meteen Brant Bjork gebeld, want hij was inmiddels met Kyuss gestopt. Hij wilde maar al te graag en voor even was Fu Manchu een driemansband. Toen zijn wij naar de Palm Desert gereden en zijn wij als een gek gaan schrijven en opnemen. Daar vloeide de Godzilla 10-inch uit voort en nieuwe nummers als Module Overload, Living Legend, Grendel, Snowman en Urethane – die bijna allemaal op de volgende plaat terecht zouden komen –, plus Jailbreak, een cover van Thin Lizzy. Het grappige was dat toen ik met Brant belde en hem vertelde dat ik Jailbreak wilde opnemen hij dacht dat ik Jailbreak van AC/DC bedoelde, haha. Dat misverstand kwam pas naar voren toen wij in de studio stonden te wachten op het aftellen van Brant en er maar niets kwam. Uiteindelijk viel het kwartje en hebben we keihard staan bulderen en het juiste nummer van Thin Lizzy alsnog opgenomen, haha.”
Hoe zijn jullie aan sologitarist Bob Balch gekomen?
“Brad werkte destijds in een muziekwinkel en werkte daar samen met ene Bob Balch. Ik kende hem niet, maar Bob had zelfs op dezelfde school als Brad gezeten. Dus vroeg hij aan Bob of hij misschien interesse had om auditie te komen doen en dat zag hij wel zitten. Het klikte vrijwel meteen tijdens die eerste repetitie: aardige gast en onwijs goede sologitarist. Daarna zijn wij verder gaan schrijven voor wat uiteindelijk The Action Is Go is geworden. Ik herinner me dat wij echt een berg aan materiaal hadden geschreven, echt heel veel nummers; er waren zelfs nog nummers over na de definitieve selectie voor het album. Achteraf vind ik dat het nog steeds net iets aan de lange kant is. Maar ja, wat kan ik zeggen? Wij waren denk ik gewoon op dreef.”
Wat is het verhaal achter de keuze om Jay “J” Yuenger (White Zombie) The Action Is Go (1997) te laten produceren?
“Al vanaf de No One Rides For Free-dagen kwam Jay naar ons in LA kijken als wij optraden. Toen liet hij al eens vallen dat hij graag eens een keer ons wilde produceren, eigenlijk hetzelfde verhaal als dat van Brant. Wat ook hielp is dat hij voor White Zombie in hardcorebands gezeten heeft en tijdens de opnamen met veel goede ideeën kwam. Hij wist samen met geluidstechnicus, Joe Barresi, ook gewoon hoe wij moesten klinken. Ik weet nog dat toen zij het album gingen mixen wij na een à twee nummers erachter kwamen dat wij er zowat niets aan toe te voegen hadden: zij hebben echt voortreffelijk werk verricht voor The Action Is Go. Daarna zijn wij het langst op tour geweest voor een album ooit; ik denk zo’n acht of negen maanden aan één stuk, waarvan een tiendaagse tour door Europa met Queens Of The Stone Age als voorprogramma, die waren toen net begonnen. Daarna voor de eerste keer naar Australië en weer de VS en Canada. Dat waren dus zo’n beetje 1997 en 1998 voor ons: continu onderweg.”
Eén van de kenmerkende dingen zijn altijd jullie titels. Waar komt bijvoorbeeld de inspiratie voor een nummer als Laserbl’ast vandaan?
“Laserblast is een goedkope film uit de jaren zeventig die ik als jongen op tv zag: ik was er helemaal weg van. Het is ook één van Brant zijn favoriete films, omdat het gefilmd is in de plaats waar hij vandaan komt, dus besloot ik er een nummer aan te wijden en schreef ik het tweede woord van de titel zoals dat van mijn favoriete band Bl’ast, dus werd dat: Laserbl’ast. Eigenlijk wilde ik niet eens zingen, laat staan teksten schrijven: ik wilde gewoon gitaarspelen. Maar als ik het niet zou doen, dan hadden wij waarschijnlijk nu nog geen zanger. Wij hebben wel zangers uitgeprobeerd, maar dat liep iedere keer op niets uit, dus hadden de anderen zoiets van: ‘jij gaat het doen’. Tegen wil en dank ben ik het dus gaan doen, maar ik schrijf absoluut niet over serieuze dingen als politiek, religie of iets persoonlijks. Het is gewoon makkelijker voor mij om over nonsens te schrijven, zoals Laserbl’ast, Saturn III of Grendel, Snowman. Dus vooral veel nonsens waar voor ons wel degelijk een betekenis aan vastzit, zoals de films en series van vroeger en een hoop binnenpretjes die in de oefenruimte zijn ontstaan.”
Hoe kwam de EP Eatin’ Dust (1999) tot stand? En wat vond jullie label Mammoth van de samenwerking met Man’s Ruin Records?
“Frank Kozik, de eigenaar van Man’s Ruin vroeg ons of wij niet iets met hem wilden doen voordat wij met een nieuwe langspeler aan de slag zouden gaan. Daar hadden wij wel oren naar, want de Godzilla-EP van een paar jaar daarvoor had hij ook gedaan en daar waren wij erg tevreden over. Ons label Mammoth vond het prima. Het was ook in een beperkte oplage en toen had je ook nog geen last van illegale downloads, enzo. Dus als het op was, dan was het op. En Kozik was op dat moment een erg gewild kunstenaar en het was voor hen ook gratis publiciteit.”
Toen was het tijd om album nummer zes, King Of The Road (2000), in te gaan blikken. Wat kan je je daar nog van herinneren?
“In ’99 zijn wij met Joe Barresi de studio ingedoken en hebben toen vrij snel en geruisloos King Of The Road opgenomen. Het toeval wil dat het nummer King Of The Road er bijna niet was geweest als Brant zijn mond had gehouden, want tegen het eind van de opnamesessie stond er alleen nog een instrumentaal nummer op de planning. Vlak voordat wij een paar dagen studiopauze zouden nemen, was ik wat aan het rotzooien op mijn gitaar. Ik speelde een riff die uiteindelijk de hoofdriff van King Of The Road zou worden. Brant kreeg bij het horen daarvan een ingeving en zei tegen mij dat ik die riff moest blijven spelen zodat hij er een beat bij kon verzinnen. Gelukkig was Joe Joe en had hij, zoals het een echte producer betaamt, de band nog steeds lopen… Toen werd de rest ook enthousiast en hebben wij het skelet van King Of The Road diezelfde dag afgemaakt en zijn daarna naar huis gegaan. Thuis schreef ik de tekst en eenmaal weer in de studio hebben wij het er in no time opgeknald. De plaat zou in eerste instantie California gaan heten, maar omdat Mr. Bungle net een album met dezelfde naam uit had, opperde ik als titel King Of The Road. Iedereen was het daar unaniem over eens en zo geschiedde.”
Vervolgens gaat de band weer op wereldtoernee en wordt er voor de eerste keer in Japan opgetreden. Daarna gaan zij met producer Matt Hyde (Slayer, Hatebreed en Monster Magnet) de studio in voor wat uiteindelijk album nummer zeven California Crossing (2001) wordt. Helaas is dit de laatste plaat waarop drummer Brant Bjork te horen is.
Waarom en wanneer besloot Brant ermee te stoppen?
“Bij thuiskomst van de King Of The Road-tour zijn wij gelijk gaan schrijven voor California Crossing, toen Brant te kennen gaf dat dit zijn laatste album met ons zou zijn: hij wilde zijn eigen ding gaan doen, maar wilde nog wel graag dit album met ons doen. ‘En de tour dan?’, vroeg ik aan hem. Uiteindelijk stemde hij toe om aansluitend de tour te doen, maar toen wij op het punt stonden om te gaan, krabbelde hij terug, dus moesten wij even snel een drummer vinden… Gelukkig kenden wij Scott Reeder (niet te verwarren met de bassist van Kyuss met dezelfde naam) van de band Smile, die al meerdere keren voor ons geopend hadden, dus belden wij hem op met de vraag of hij bij ons wilde komen drummen. Dat wilde hij heel graag. California Crossing was gelijk de laatste voor ons label Mammoth Records omdat zij uit het niets waren gestopt. California Crossing was trouwens onze best verkopende plaat ooit.”
IV: Van Century Media naar Fu30
Labelloos en met een nieuwe drummer gaan de FU’s op zoek naar een nieuwe deal. Ook brengen zij voor het eerst een live-album uit genaamd Go For It… Live (2003). De opgedane ervaring in de muziekindustrie doet de band besluiten om hun eigen label At The Dojo Records op te richten. In eerste instantie om singles in beperkte oplage en heruitgaven van eerder werk uit te kunnen brengen. Later zou alles via At The Dojo worden uitgebracht.
Na zeven albums vonden jullie het dus tijd voor een live-album worden?
“Klopt. De wereldtournee die wij voor California Crossing deden, hebben wij opgenomen om onze eerste live-album te kunnen realiseren. Uiteindelijk hebben wij de beste versies van 22 nummers tot een live-album gesmeed en het werd daardoor een dubbelaar. Dat was voor het Duitse Steamhammer.”
Album nummer acht Start The Machine (2004) werd weer op een label uitgebracht. Hoe kwamen jullie bij het onbekende DRT Entertainment terecht?
“Voor Start The Machine tekenden wij bij DRT Entertainment, waar o.a. Clutch en GWAR op zaten, maar gek genoeg stopten zij ermee toen het album uitkwam. Toen moesten wij weer op zoek naar een ander label en hebben wij volgens mij ook alleen maar de VS gedaan voor die toer en Europa overgeslagen.”
Daarna tekenden jullie bij het grote Century Media Records. Wie zocht contact met wie?
“Dat was Century Media. Zij lieten weten geïnteresseerd te zijn om met ons samen te werken en dat leek ons ook wel wat. Vooral bij We Must Obey (2009) hebben zij uitstekend werk verricht. Daardoor was de plaat overal ter wereld te krijgen en liep de plaatverkoop goed. Na Signs Of Infinite Power (2011) was er al veel minder aandacht voor ons – wat ik vreemd vond, want het ging hartstikke goed met uitverkochte shows tijdens die toer –, maar dus minder pers en het contact verliep ook moeizamer. Wij hadden getekend voor twee albums, maar zij wilden na Signs Of Infinite Power nog een keer twee albums met ons doen, waar wij vriendelijk voor bedankten, We zijn het toen helemaal zelf gaan doen.”
Het interview vervolgt na de video Boogie Van van het album King Of The Road (2000)
Jullie hadden reeds in 2007 At The Dojo Records opgericht. Hoe zit dat?
“Wij hadden al het een en ander via ons eigen label uitgebracht, maar dat waren met name obscure singles en hebbedingen voor de echte fans. Het was ook helemaal niet de bedoeling, maar nu wij niet met Century Media verder gingen, zagen wij onze kans schoon om het zelf te gaan doen. We tekenden een distributiedeal met Cargo UK en sindsdien gaat het gesmeerd. De rechten en mastertapes van onze allereerste singles bezitten wij en ook hebben wij alles van Bong Load gekregen destijds. Alleen Mammoth bezit nog de mastertapes van de vier platen die wij voor hen deden en zij doen voor de rest niet moeilijk, want zij nu onderdeel van Disney Music Group: wat wij doen is niet zo boeiend voor ze, haha.”
Sinds 2011 worden de jubilea van de albums In Search Of… en The Action Is Go! gevierd met heruitgaven op vinyl en wereldtournees. De elfde langspeler genaamd Gigantoid (2014) is de eerste plaat die de band geheel zelf uitbrengt. Het jaar daarop viert de band haar vijfentwintigste verjaardag en speelt het King Of The Road integraal en wordt diezelfde plaat ook voorzien van een heruitgave op vinyl. Het snelle uitverkopen van al die heruitgaven en de goed bezochte optredens wereldwijd geven aan hoe populair Fu Manchu nog altijd is.
Wat zijn voor jouw de hoogtepunten en/of dieptepunten geweest van dertig jaar Fu Manchu?
“Iedere keer als wij kunnen oefenen, of een show kunnen doen, is al een hoogtepunt voor ons en op toer gaan uiteraard. Even denken, hoor… Dat Keith Morris (Black Flag, Circle Jerks) op één van onze nummers meezingt… Skateboardlegende Tony Alva die op één van onze albumhoezen prijkt en Alex Lifeson (Rush) die een gitaarsolo op ons langste nummer, Il Mostro Atomico (Clone Of The Universe uit 2018), ooit speelt… Eigenlijk alles wat wij doen om als band te kunnen blijven bestaan is gewoon fantastisch. Verder kan ik me niet zo snel een dieptepunt herinneren, behalve de situatie waar wij nu met z’n allen in zitten… Dat is verre van een hoogtepunt, maar gisteren ontving ik de nieuwe EP en de nieuwe herdruk van In Search Of… en dat maakt toch weer een hoop goed. Als er te veel dieptepunten waren geweest, dan zou ik al lang gestopt zijn met spelen.”
Nog geen reacties!
Er zijn nog geen reacties geplaatst.