heroesIedereen die niet opgesloten zat in een kelder zonder internet, radio of televisie, weet inmiddels dat afgelopen zondag in New York één van de grootste pop- en rock-iconen van de 20e eeuw is overleden. Bijna 50 jaar en 25 studioalbums beslaat de bloemrijke carrière van de kameleon van de popmuziek, David Bowie. Met zijn vrijdag uitgekomen album Blackstar als slotstuk en testament voor de miljoenen fans over de hele wereld. Voorafgegaan door de singles ‘Blackstar’ en ‘Lazarus’, die – zoals we nu kunnen reconstrueren – al vol zaten met verwijzingen naar zijn naderende einde. Zelfs zijn overlijden is hiermee tot kunstwerk verheven.

Door Waldo Volmer

Ik werd net als vele anderen op maandagochtend wakker met Het Nieuws. En ook net als zovelen, kwam dit voor mij compleet onverwacht. Dus toch enigszins van slag, zo taxeerden ook enkele vrienden die mij middels Whatsapp hun steun betuigden. Niet om overdreven dramatisch over te doen, maar het greep me inderdaad aan. Terwijl ik normaal gesproken nooit zo’n pleitbezorger ben van openlijke en collectieve rouw bij het overlijden van een beroemdheid, voelde ik in dit bijzondere geval de behoefte om er iets over te posten op mijn Facebook-pagina en zelfs mijn omslagfoto te vervangen door de iconische foto van de cover van Heroes. En ik mailde de redactie. Wat kunnen we met dit nieuws? Want als iemand ‘deviant’ was, dan toch zeker Bowie. Wetende dat alle muziekmedia zijn overlijden uitgebreid zouden uitmeten en de toegevoegde waarde van een extra artikel op NMTH mogelijk gering zou zijn, opperde ik dat ik er wellicht een persoonlijk relaas over zou kunnen schrijven. Toch heeft het me de volledige maandag gekost, alvorens ik de moed had om in de spreekwoordelijke pen te klimmen. Want wie ben ik om een persoonlijke hommage te brengen? Ik ben immers geen wandelende Bowie-biografie, noch heb ik ’s mans volledige oeuvre in alfabetische volgorde in mijn platenkast staan. Toch durf ik mijzelf sans scrupules een fan te noemen. En wel om de volgende reden: Op de spaarzame momenten dat mij naar mijn favoriete artiest aller tijden wordt gevraagd, is David Bowie de eerste die bij mij opkomt. Voldoende legitimatie eigenlijk, was mijn conclusie.

Ik heb vandaag regelmatig nagedacht over waarom juist Bowie degene is die ik blijkbaar ‘top of mind’ heb wanneer ik bedenk welke artiest een blijvende en structurele indruk op mij heeft gemaakt. Het kan niet anders dan dat dit te maken heeft met het feit dat hij er bijna mijn hele leven is geweest. Als kleine jongen maakte ik al kennis met zijn muziek, mijn oudere broer bezat enkele platen. Rond diezelfde tijd raakte ik gebiologeerd door de film Labyrinth, Bowie’s rol van Jareth, the Goblin King en de soundtrack. Het was het decennium waarin Bowie zijn hoogtijdagen vierde qua commercieel succes, met hit-albums Let’s Dance en Tonight. Door velen nu bestempeld als artistiek minder relevant, maar voor mij jeugdsentiment. Het moet ook rond die tijd zijn geweest dat dezelfde oudere broer thuis kwam met de cd van Tin Machine. Ik luisterde toen veel naar Guns N’ Roses, Skid Row en verschillende glam- en hairmetal bands als Mötley Crüe, The Quireboys en Cinderella (guilty!). Maar damn! Die nieuwe band van Bowie rockte! Met tracks als ‘Under The God’ en titelnummer ‘Tin Machine’ heb ik wel wat momenten voor de spiegel doorgebracht.

Het was pas weer enkele jaren later dat ik Bowie’s muzikale genialiteit en diversiteit echt goed op waarde kon schatten en ook zijn oudere werk begon te luisteren. Hunky Dory, The Rise And Fall Of Ziggy Stardust And The Spiders From Mars, Diamond Dogs, Station To Station en natuurlijk het gelauwerde drieluik uit zijn roemruchte ‘Berlijnse periode’; Low, Heroes en Lodger. Stuk voor stuk tijdloze albums, maar allemaal op hun eigen manier. Geen ‘pleasende’ platen, maar toch altijd goed voor minstens één of twee monsterhits. Terwijl dat op me inwerkte, kwam Bowie met het album Black Tie White Noise en de single ‘Jump They Say’. Een beetje weird jazzy-electronica nummer dat hij had geschreven naar aanleiding van de zelfmoord van zijn halfbroer Terry, 8 jaar daarvoor.

 

Later in de jaren ’90 ging hij nog meer met elektronische muziek experimenteren, waarbij de toen populaire genres jungle en breakbeat van grote invloed waren. Van het album Earthling kwam in 1997 de single ‘Little Wonder’ uit. Een best wel harde ‘in your face’ track waar jungle en rock werden gecombineerd. Maar dan toch met een redelijk herkenbaar Bowiaans refrein. En wederom vond ik hem onnavolgbaar en volstrekt uniek.

 

De platen die daarna tot 2004 zijn uitgekomen heb ik min of meer gemist, dus daar heb ik iets in te halen. Maar des te aangenamer verrast was ik toen bekend werd dat in 2013 zijn eerste studioalbum sinds bijna 10 jaar uit zou komen. The Next Day zal niet de geschiedenis in gaan als het meest invloedrijke album van David Bowie, maar er was al wel een zekere melancholie en retrospectie in te bespeuren, getuige ook (de video van) de single ‘Where Are We Now?’ waarin Berlijn weer een belangrijke rol speelt.

 

Verder in mijn optiek sowieso een meer dan degelijke plaat, die ik inmiddels al heel wat draaibeurten heb gegeven en bij elke beurt weer beter wordt. Waarbij ik eigenlijk in de veronderstelling was dat het een eenmalige opleving zou betreffen. Maar niets bleek minder waar, het was veel eerder de prelude op een grootse opleving van het fenomeen Bowie, zo leek het. Met de wereldwijde expositie David Bowie is, momenteel te zien in het Groninger Museum, en het theaterstuk Lazarusdat vorige week in New York primeurde, leek David Bowie weer helemaal terug te zijn in het middelpunt van de belangstelling. En toen kwam recent ook nog eens een nieuwe single uit. ‘Blackstar’ is een duistere track van 1o minuten en daarmee overduidelijk niet voor de radio gemaakt. Met een vervreemdende Bowie met verband over het gelaat en kralen als ogen. In deze zelfde hoedanigheid verscheen hij afgelopen vrijdag in de video voor de tweede single Lazarus’, de dag waarop ook het volledige album Blackstar werd uitgebracht. Alleen dit keer voor een groot deel van de video gekluisterd aan een ziekenhuisbed. Bij een creatief en provocatief artiest als Bowie zoek je daar niets achter. Achteraf moeten we het als een duidelijke verwijzing naar zijn op handen zijnde dood interpreteren. Als ook de tekst:

 

Look up here, I’m in heaven

I’ve got scars that can’t be seen

I’ve got drama, can’t be stolen

Everybody knows me now

 

Look up here, man, I’m in danger

I’ve got nothing left to lose

I’m so high it makes my brain whirl

Dropped my cell phone down below

 

Ain’t that just like me

 

By the time I got to New York

I was living like a king

Then I used up all my money

I was looking for your ass

 

This way or no way

You know, I’ll be free

Just like that bluebird

Now ain’t that just like me

 

Oh I’ll be free

Just like that bluebird

Oh I’ll be free

Ain’t that just like me

 

En zo is de kameleon nog één keer van kleur verschoten en levert met deze laatste plaat niet alleen een geweldig album af, maar ook zijn laatste testament. En hierna is alles zwart.



Deel dit artikel